De naam Feringa
De naam Feringa komen we al omstreeks het jaar 800 tegen in een heel ander taalgebied, namelijk Oberbayern. Bij Unterfoehring ligt een meer met de naam Feringasee.
In ons taalgebied bestaat de naam Feringa uit twee delen. Het eerste deel verwijst naar een voornaam. Er is vroeger in Noordoost-Nederland (blijkbaar niet in Oost-Friesland) een voornaam Fere, Feer, Veer in gebruik geweest, die de basis vormt van de naam Feringa. Daarnaast komen ook voor Feersema, Ferenga, Feeringa, Veersema enz.
Dr. Ebeling heeft in 1444 een Bene Verynge in Ees gevonden (Ord. Etstoel no. 2423) en aldaar ook een Johan Verynge in 1494 (Inv. arch. kloosters no 822). De naam Feringa wordt eind 15e eeuw al gesignaleerd in Kollum (Eje of Ije Feringa) en in 1508 bij Sebaldeburen (Meyne Feringa, zie link ).
In “De Ommelander Borgen en Steenhuizen” van Formsma wordt vermeld dat in de 16e eeuw al diverse leden van een familie Feringe aan worden getroffen, met name Pabe, Jelto en Itke. In "Tussen Hunze en Lauwers" van G.H . Ligterink komen een Pabe Feringe en Lubbe Fe ringa voor. Pabe Feringe is niet alleen bezitter van grote heerden, maar ook lid van het vechtersgilde van Langewold. Hij wordt in 1520 veroordeeld door de Westerwarf in Groningen. Op Aykemaheerd in de Westerhorn speelt zich kort na 1500 een handgemeen af waarbij is betrokken Lubbe Feringa van Lutjegast-Noord.
In 1573 huurt Weghe Feringa kerkeland; samen met Allert Boykema en Johan Ennens is hij eigenaar van 14 grazen land in Ezinge (uit "Een vergeten plattelandselite" van H. Feenstra en H.H. Oudman).
Het tweede deel van de naam is het suffix, het achtervoegsel -inga dat met name in Friesland en Groningen geregeld voor de vorming van familienamen werd gebruikt. Het is afkomstig uit de Oudfriese periode (tot ca. 1550) en bestond in die tijd zelf eveneens uit twee delen: -ing plus -a. Met -ing werd in vele Germaanse talen het behoren tot een persoon of groep aangeduid; de -a is een Oudfriese naamvalsuitgang. In Drenthe komen we in vroegere tijden vooral -inge tegen.
Het is goed mogelijk dat mensen die later de familienaam Feringa aangenomen hebben, niet de bewuste voornaam voor ogen hebben gehad, maar een veer = overzet of een veder. Naamkundigen noemen dat secundaire motivatie en dat is zeker vaker voorgekomen.
In Johan Winklers Naamlijst uit 1898 wordt n.a.v. de mannelijke voornaam Fere en varianten ook op de Feringa-state (een hoeve) in Visvliet gewezen. Ook bekende heerden (Ipo Feringestede bij Sebaldeburen-boven, Noorder- en Zuider-Feringe onder Lutjegast) kunnen een rol gespeeld hebben bij de bekendheid van deze naam. Ik denk zelf echter eerder aan de invloed van de borg Feringa bij Grootegast (voortgekomen uit de heerd Feringestede) en de invloedrijke familie De Hertoghe van Feringa, ooit bewoners van deze borg. In de Franse tijd ontstaat een aantal “nieuwe” Feringa’s juist in deze streek.
De bewuste borg is overigens in de tweede helft van de 18e eeuw gesloopt (zie ook Formsma), maar de familie De Hertoghe bleef de titel “van Feringa” voeren. In de 19e eeuw sterft deze familie uit.
Met dank aan Dr. R. Ebeling, gepensioneerd universitair docent naamkunde aan de RUG en dhr. K. Feringa (auteur stadgeschiedenis van Groningen "Een Stoere Stad").
Mijn overgrootmoeder was Grietje Feringa,dochter van Jan Feringa en kleindochter van Tjaakje Fokkes Fering. Ik dacht altijd dat de vader van Tjaakje ,Marten Hendriks Tel was. getrouwd met Tjaakje Eppes Schuiling.
BeantwoordenVerwijderen