zaterdag 24 april 2010

Het klooster Wietmarschen

De Urbar (grondboek) van het klooster Wietmarschen

In Wietmarschen (20 km. ten zuiden van Meppen) is van de 12e tot begin 19e eeuw een klooster gevestigd geweest. Dit klooster speelde een belangrijke rol in het feodale stelsel dat al vanaf de 9e eeuw van kracht is in deze regio. Van dit klooster zijn regesten bewaard gebleven (verzameld en uitegegeven door Wilhelm Kohl in 1973) en een Urbar (grondboek) uit 1571. Dit Urbar is een belangrijke bron voor historici en genealogen en bevat vele vermeldingen over Nederland, bv. over het nabijgelegen klooster van Sibculo en het huis Ootmarsum. Een transcriptie van deze bron staat in het boek "Kloster und Stift Wietmarschen" van Heinrich Specht uit 1951 (Bentheimer Heimatverlag Nordhorn). Dit boek van Specht bevat naast de transcriptie veel additionele informatie, waaronder een namenregister op de Urbar. Beide boeken zijn uiteraard niet meer in de handel, bij antiquarische aanschaf moet op ca. 35 euro gerekend worden.

Het klooster Wietmarschen

Het klooster is gesticht door de ridder Hugo van Büren. Zijn gemeenschap was eerst gevestigd te Weerselo. Toen het door Heribert, bisschop van Utrecht, toegewezen gebied daar na 10 jaar te klein bleek, is hij naar Gravin Gertrud von Bentheim gegaan om te vragen of ze zich mochten vestigen in een "zekere moerassige vlakte, Wytmersch genoemd". Dit lag tussen de buurtschappen Baclo (Bakelte) en Lohn. De monnik Hildebrand, aanbevolen door het Benedictijner St. Paulusklooster in Utrecht, werd in 1152 feestelijk als eerste abt binnengehaald in Wietmarschen.
Het klooster was van 1152 tot 1259 een gemengd Benedictijnerklooster (samen met Weerselo onder één abt) en van 1259 tot 1675 een Jung-Frauenkloster (onder een proost en priorin). Vanwege de onevenwichtige verhouding tussen de nonnen (weinig) en adellijke "Jüffern" (veel) wijzigde Bisschop Bernard van Galen het klooster in 1675 in een "Freiweltlichen Damenstift Wietmarschen", onder een abdis. In 1811 is onder het Franse regime het klooster opgeheven. Enkele oude gebouwen bestaan nog, vaak ingrijpend verbouwd.
Het bezit van het klooster groeide gestaag, in de Urbar van 1571 worden in totaal 139 schatplichtige "Erben, Kotten oder andere Wohnstätten" vermeld, niet alleen in het kerspel Wietmarschen maar ook ten noorden daarvan, in het zuiden van het Emsland. De bewoners van deze boerderijen verschilden onderling qua positie in het feodale stelsel. Er was een groep die "heel ende al eghen" was, waar de kinderen niets konden erven van vader of moeder. Anderen moesten bij overlijden de helft van de roerende goederen afstaan. Naast deze horigen waren er ook de zogenaamde Blutfreien, die bij overlijden slechts het "Eine Beste" moesten afstaan. Er waren ook vrije mensen onder de bewoners van bovengenoemde boerderijen, met name kinderen. Voor overname van een boerderij kwamen overigens alleen horigen in aanmerking, doorgaans de oudste zoon van de vorige hoofdbewoner, de "Erflinck"of "Erffvolger".
De bewoners droegen normaalgesproken als achternaam de naam van de boerderij. Als een bewoner wegtrok naar een andere bestemming buiten de jurisdictie van het klooster kon dat alleen door geruild te worden (een Wessel) met een horige uit de andere streek of vrij te worden (normaliter tegen een forse vergoeding). Vrije mensen konden namelijk wegtrekken of huwen zonder toestemming van het klooster. Van iedere horige die vertrok zou dus in principe een Wessel of "Vriheit" te vinden moeten zijn. Dit is echter regelmatig niet het geval, vooral vanwege heimelijk vertrek naar bestemmingen waar niet zwaar werd getild aan deze regels (zoals Groningen en Drenthe).

De Urbar

Ene J.V.S., vermoedelijk de "Amtmann" van het klooster, is de auteur van een manuscript uit 1571, de Urbar. Dit manuscript is na veel omzwervingen ca. 70 jaar geleden aangekocht door het Staatsarchief Osnabrück (Rep. 1. No. 296 Staatsarchiv Osnabrück). In het manuscript zijn aanvullingen te vinden van 1571 tot 1577. De belangrijkste onderdelen zijn het "Wesselboick", waarin de ruil van horigen met andere kloosters en leenheren beschreven staat en een beschrijving van alle schatplichtige "Erve, Kotten und andere Wonstede" incl. genealogische informatie over de bewoners en hun voorgangers (soms 4 of 5 generaties).
Het bijzondere van deze 16e eeuwse bron is dat de behandelde personen en families over het algemeen niet tot de bovenlaag van de bevolking behoorden, zoals bij andere bronnen uit deze tijd bijna altijd het geval is. Uit de Urbar valt voor genealogen veel interessante informatie te halen. Deze genealogische informatie is soms zeer gedetailleerd (bv. doopdata) en gaat vaak terug tot ruim voor 1500. Uit het nageslacht van deze families (bv. Hadewert / Hadwerding, Hermelinck, van der Lage / Lageman, Lugering, Lyndeman, Mencken, Niehoff, Schiller, Schulte, Schyvink, Sickink, Suthoff, Tegeder, Teusinck, Tungerloe, Wichboldes, etc.) zijn later veel mensen naar onze streken getrokken.
Ook bevat de Urbar een lijst met mensen die vrij gelaten zijn, dwz. afscheid hebben kunnen nemen van de status van horige.

2 opmerkingen:

  1. Hi Jan,
    I found that blog very interesting. In the research I have been doing I have come to Johan van Haffikam & Gesina Tungerloe and from their marriage Johanna Niehoff. I knew some of the above but found the background you gave very informative. Any chance of publishing your blog with an English translation as they do on Tresoar etc. Goog tanslate and babel fish don't really do it adequately. Cheers Norma Mason Bakker

    BeantwoordenVerwijderen